De Koran vermeldt dat, toen haar volk Maryam (Maria) met haar kind zag, haar volk haar beschuldigde dat ze iets ‘vreemds’ had gedaan. Omdat ze zoiets ‘vreemds’ niet verwachtten van Maryam (Maria), verwezen ze naar haar verheven afkomst door haar ‘zus van Harun (Aaron)’ te noemen.
Om vrome personen te verheffen werden ze genoemd met hun heilige voorouders. (Taberi, Ibn-i Asjur)
Toen Safiyye, de vrouw van onze profeet, vrede en zegeningen zij met hem, betreurd klaagde dat ze: ‘jodin van een joodse dochter’ werd genoemd, omdat ze van een joodse komaf was. Zei onze profeet:
“Waarom heb je niet gezegd: Harun (Aaron) is mijn vader, Musa (Mozes) is mijn oom en Mohammed is mijn man. Wat zou ik anders moeten wensen?” (Tirmizi, Menakib 63; Hakim, el Mustedrek 4/31)