1. “Al wie graag door Allah wil behoed worden voor de beproevingen van de Dag des Oordeels, dat hij het lot van een behoeftige verlicht en daarvan de schuld afschrijft.” (Muslim, Kasame: 32)
2. “Wie een zieke mens vroeg in de morgen bezoekt, zal door zeventigduizend engelen gezegend worden totdat de avond valt, en hij zal een tuin hebben in het Paradijs. Als hij hem ‘s avonds bezoekt, zullen zeventigduizend engelen hem zegenen tot aan de ochtend, en hij zal een tuin hebben in het Paradijs.” (Ebu Davud, Cenaiz: 7, Tirmizi, Cenaiz: 2
3. “Allah heeft de barmhartigheid in honderd delen gemaakt. Hij hield er negenennegentig voor Zichzelf en zond één deel naar de Aarde. Door middel van dit ene overblijvende deel tonen alle schepsel barmhartigheid aan elkaar, zelfs tot aan de merrie toe die eerder haar hoef zal opheffen dan haar veulen te vertrappelen.” (Bukhari, Adab: 19, Tirmizi, Da’awat: 107)
4. “De gelovigen in hun onderlinge liefde, vriendelijkheid en compassie zijn als het menselijke lichaam: wanneer een lichaamsgedeelte een klacht heeft, is de gehele rest er in betrokken door slapeloosheid en koorts.” (Bukhari, Adab: 27; Muslim, Birr: 66)
5. “De beste thuis onder de moslims is hij die een wees goed behandelt. De slechtste thuis onder de moslims is hij die een wees slecht behandelt.” (Ibn-i Maja, Adab: 6)
6. “Wie de tegenspoed van een moslim doet verdwijnen, zijn tegenspoed zal door Allah op de Dag des Oordeels verwijderd worden. En wie (tekortkomingen van een) moslim verbergt, (zijn tekortkomingen) zullen door Allah op de Dag des Oordeels verborgen worden.” (Tirmizi, Birr: 19)
7. “Ieder die in Allah en de laatste dag gelooft, laat hem zijn gast ontvangen (en onthalen), en wie in Allah en de laatste dag gelooft, laat hem zijn bloedverwanten in achting houden, en wie in Allah en de laatste dag gelooft, laat hem dan zeggen wat goed is, of blijven zwijgen.” (Bukhari, Adab: 31, Muslim, Iman: 74)
8. “Al wie vriendelijkheid is onthouden, is onthouden van alle goedheid.” (Muslim, Birr: 75)
9. “Wie geen genade toont aan onze jongeren of de rechten van onze ouderen niet erkent, is geen van ons.” (Tirmizi, Birr: 15)
10. “Wanneer iemand deze drie kenmerken bezit, zal Allah hem een gemakkelijke dood verlenen en hem naar Zijn Paradijs brengen: zachtaardigheid tegenover de zwakken, genegenheid tegenover de ouders en goedheid tegen de slaven.” (Tirmizi, Kijamah: 49)
11. “De sterke man is niet degene die goed is in worstelen, maar degene die controle over zichzelf heeft tijdens een aanval van woede.” (Bukhari, Adab: 76 Muslim, Birr: 107)
12. “Er was een man onderweg die erge dorst kreeg. Toen hij bij een bron aangekomen was, daalde hij erin af en kwam er weer uit, na wat gedronken te hebben. En zag toen een hond met zijn tong uit zijn mond die vanwege extreme dorst probeerde de modder op te likken. De man zei: deze hond heeft net zo’n dorst als ik die had. Dus hij nog een keer in de bron af en vulde zijn leren sok met water en kwam met deze tussen de tanden omhoog en gaf de hond wat te drinken. Allah waardeerde deze handeling en vergaf hem zijn zonden.” Zij zeiden: “O Boodschapper van Allah, is er voor ons beloning voor goedheid tegenover dieren?” Hij antwoordde: “Er is een beloning voor vriendelijkheid voor ieder levend dier.” (Bukhari, Adab: 27, Muslim, Salam: 153)
13. “Allah de Almachtige toont Zijn barmhartigheid slechts aan de barmhartigen. Wees barmhartig voor degenen op de Aarde, zodat degenen in de Hemelen barmhartig zullen zijn voor jou.” (Tirmizi, Birr 16; Ebu Davud, Edeb 66)
14. “Ik werd gezonden als genade, niet als een vloek op de mensheid.” (Muslim, Birr: 87)
15. “Naar elke jonge mens die goed is voor een oudere omwille van zijn leeftijd, zal Allah iemand sturen die goed voor hem zal zijn als hij ouder wordt.” (Tirmizi, Birr: 75)
16. “De Profeet, v.z.m.h., heeft gezegd: ‘Elke moslim die planten kweekt of grond verbouwt, waarvan een vogel, een dier of een mens eet, wordt beschouwd als iemand die een aalmoes heeft gegeven’.” (Muslim, Moesakah: 12)
17. “Van de dinar (geld) die je uitgeeft, als bijdrage op het Pad van Allah, of om een slaaf te bevrijden, of als liefdadigheid (sadaqa, een tiende), of om je familie te ondersteunen, levert deze, die je aan je familie spendeerde, de grootste beloning op.” (Muslim, Zakaat: 39)
18. “Behoed jezelf voor het Vuur, zelfs al is het met een halve dadel. En hij die zelfs dit niet heeft, (hoort dit ook te doen) door (het zeggen van ) een goed, aangenaam woord.” (Bukhari, Rikak 49; Muslim, Zakaat 67)
19. “Als jullie geen zonden mochten begaan, zou Allah jullie wegrukt hebben uit het bestaan en jullie vervangen hebben door een ander volk dat zonden zou hebben begaan en daarna vergiffenis vroeg aan Allah, en Hij zou hen deze verleend hebben.” (Muslim, Tevbe: 9; Tirmizi, Da’avat:105)
20. “Jibril (Gabriël), vrede zij met hem, bleef me zolang vertellen hoe belangrijk het is om goed te doen tegenover je buren, dat ik dacht dat hij me zou vertellen dat ze ook een aandeel in je erfenis hebben.” (Bukhari, Adab: 28; Muslim, Birr:140)
21. “leder die als vriend handelt jegens drie dochters of drie zusters en haar goede manieren leert; voor hem heeft Allah de Almachtige het paradijs bestemd.” (Abu Davud, Adab: 130; Tirmizi, Birr:13)
22. “Een gelovige is geen vitter en is niet beledigend, obsceen of grof.” (Tirmizî, Birr: 48)
23. “Hij die één van zijn ouders ziet op hun oude dag of hen beiden ziet, maar het Paradijs niet binnengaat; laat hem vernederd worden in het stof; laat hem vernederd worden in het stof; laat hem vernederd worden in het stof.” (Muslim, Birr 9; Tirmizi, Da’avat 110)
24. “Allah, de Gezegende en de Verhevene, zei: “Mijn liefde is bestemd voor hen die van elkaar houden in Mij, aan hen die samenzitten in Mij, en aan hen die elkaar bezoeken in Mij, en aan hen die vrijgevig zijn voor elkaar in Mij.” (Muvattah, Sji’r 16)
25. “De mooiste daad van goedheid is het goed behandelen van de geliefden van je vader na zijn dood.” (Muslim, Birr 11; Tirmizi, Birr 5)
26. “Degene die zorgt en werkt voor een weduwe of een arme mens, is als een soldaat die vecht voor Allah’s doel of als iemand die vast, tijdens de dag en de hele nacht bidt.” (Bukhari, Edeb 25; Tirmizi, Birr 44)
27. “Onderschat niet de minste van de goede werken, al is het maar het glimlachen naar je broeder wanneer je hem tegenkomt.” (Muslim, Birr: 144)
28. “Iedere ledemaat van de mens moet elke dag dat de zon opkomt, liefdadigheid verrichten; Een rechtvaardige situatie doen ontstaan tussen twee mensen is liefdadigheid; Iemand met zijn rijdier helpen, hem helpen opstappen en zijn bagage erop laden, is liefdadigheid; Een goed woord is liefdadigheid; Elke stap die je doet om het gebed te verrichten is liefdadigheid; Iets hinderlijks van de weg verwijderen, is liefdadigheid” (Bukhari, Sulh 33; Muslim, Zakaat 56)
29. “Waarlijk, uw dienaars zijn uw toezichters en broeders die Allah in uw hand plaatste. Al wie een broeder in zijn handen heeft, laat hem deze voeden met het eten dat hij eet, en laat hem deze kleden met de kleren die hij draagt. Draag hen nooit op om meer te doen dan mogelijk voor ze is. Mocht je dit toch doen, help hen er dan mee.” (Bukhari, Adab: 44; Muslim, Ayman: 40)
30. “De beste gelovigen in het geloof zijn degenen met het beste karakter; en de beste van hen zijn degenen die zich het beste gedragen tegenover hun vrouwen.” (İbn-i Madja, Nikah 50; Darimi, Nikah 55)
31. “Wees aardig, want telkens vriendelijkheid een deel wordt van iets, maakt het dit mooier; telkens het wordt weggenomen van iets, laat het dit dof achter.” (Muslim, Birr: 78; Abu Davud, Adab: 11)
32. “Niemand van jullie gelooft (echt), totdat hij voor zijn broeder hetzelfde wenst als hij voor zichzelf wenst.” (Bukhari – Volume 1, Book 2, Number 12)
33. “Vrees Allah waar je ook bent, en reageer op een ondeugdzame handeling met een deugdzame daad want zo neem je het kwaad weg en wees aardig tegen je medemens”. (Tirmizi, Birr: 55)
34. “Wees niet haatdragend tegenover elkaar, jaloers of onbetrouwbaar. Verbreek de banden niet met elkaar en wees dienaars van Allah en broeders voor elkaar. Een moslim mag het contact met zijn broeder niet langer dan drie dagen verbreken.” (Bukhari, Adab: 57-58)
35. “Wie niet genadig is, wordt niet begenadigd.” (Muslim, Fadail: 66; Tirmizi, Birr: 16)
36. “Maak de dingen eenvoudig en niet ingewikkeld. Bedaar de mensen en jaag hen niet weg.” (Bukhari, Ilm: 12; Muslim, Jihad: 6)
37. “De relatie van een gelovige met een andere is zoals die tussen verschillende delen van een gebouw, een gedeelte versterkt een ander.” (Nesai, Zakaat: 66)
38. “Als iemand zijn toevlucht zoekt in Allah, geef hem dan bescherming. Als iemand vraagt in de naam van Allah, geef hem dan iets. Als iemand jou een dienst bewijst, vergoed hem dan. Als je niets kan vinden waarmee je hem kan vergoeden, bid dan voor hem zodat hij weet dat je het waardeert wat hij voor jou heeft gedaan.” (Nasai, Zakah: 72; Abu Davud, Zakah: 38)
39. “Zowel de goede als de slechte daden van mijn ummah warden me getoond. Ik ontdekte dat het verwijderen van de hindernissen op de wegen, één van hun goede daden was, en dat het spuwen in hun moskeeën. één van hun slechte was.” (Muslim, Masajid: 57; Ibn Maja, Adab:7)
40. “Voorwaar, Allah wijst jullie je moeder toe. Daarna nogmaals je moeder. En daarna nogmaals je moeder. Daarna wijst Hij jullie je vader toe. Daarna wijst hij jullie, volgens hun nabijheidsgraad, jullie verwanten aan jullie toe.” (Adab Al-Mufrad, 60)