“Een persoon dient zijn broeder te helpen ook al is hij een onrechtpleger of een benadeeld persoon. Als hij een onrechtpleger is, dient hij hem van zijn praktijken af te houden. Als hij een benadeelde is, dient hij zijn recht te verhalen.” (Ramoezoel-Hadis)
Een gelovige brengt een ander geen schade toe. Een gelovige hoort zijn medemens altijd te helpen. Het is een grote daad als een gelovige een onrecht voorkomt en herstelt. Met het vermijden van het onrecht en het beslechten van een onrecht help je de onrechtvaardige ‘bevrijd’ te worden om onrecht te plegen; de benadeelde gelovige zal zijn recht verhalen. Een gelovige dient niet te vergeten dat hij of zij in feite met het halt toeroepen van het onrecht beide partijen helpt en hiermee een goede daad verricht.