Leestijd 5 minuten

De fiqh status van demonstraties in de Islam

Binnen hedendaagse moslimgemeenschappen is de vraag naar de toelaatbaarheid van demonstraties — in het bijzonder als reactie op onrecht en onderdrukking zoals die in Palestina — onderwerp van controverse. Sommigen beschouwen deze handelingen als Bidʿah (religieuze innovatie) die geen precedent kent in het leven van de Salaf al-Ṣāliḥ. Anderen stellen dat dit soort collectieve actie valt binnen de kaders van het Islamitisch recht (al-fiqh al-islāmī) mits het voldoet aan bepaalde voorwaarden. In dit artikel wordt de kwestie geanalyseerd aan de hand van de Qur’an, authentieke Sunnah, en de principes van Uṣūl al-Fiqh en Maqāṣid al-Sharīʿah.

  1. Definitie van Bidʿahin de Islamitische Rechtstraditie

De klassieke definitie van Bidʿah luidt als volgt:

“Een handeling die geïntroduceerd wordt in de religie zonder precedent in de openbaring of de praktijk van de Profeet .”
— Imām al-Shāṭibī, al-Iʿtiṣām

Deze definitie is specifiek gericht op handelingen die worden gepresenteerd als ʿibādah (daden van aanbidding). Volgens Imām al-Nawawī en andere geleerden is het belangrijk te onderscheiden tussen:

  • Bidʿah ḥaqīqiyyah (echte religieuze innovatie, die verboden is)
  • Bidʿah ʿādiyyah (vernieuwing in wereldlijke zaken, subject aan beoordeling)

De afwezigheid van een bepaalde praktijk in de tijd van de Profeet ﷺ is niet automatisch een bewijs van onwettigheid (ʿadam al-fiʿl laysa dalīlan ʿalā al-taḥrīm).

  1. Demonstraties in het licht van de Qur’an

De Qur’an legt een nadruk op het actief opkomen voor de onderdrukten. In Soerah al-Nisā’, vers 75 wordt gesteld:

وَمَا لَكُمْ لَا تُقَـٰتِلُونَ فِى سَبِيلِ ٱللَّهِ وَٱلْمُسْتَضْعَفِينَ مِنَ ٱلرِّجَالِ وَٱلنِّسَآءِ وَٱلْوِلْدَٰنِ ٱلَّذِينَ يَقُولُونَ رَبَّنَآ أَخْرِجْنَا مِنْ هَـٰذِهِ ٱلْقَرْيَةِ ٱلظَّالِمِ أَهْلُهَا وَٱجْعَل لَّنَا مِن لَّدُنكَ وَلِيًّۭا وَٱجْعَل لَّنَا مِن لَّدُنكَ نَصِيرًا

“En wat is er met jullie dat jullie niet strijden op de weg van Allah en voor de verdrukten onder de mannen, vrouwen en kinderen die zeggen: ‘Onze Heer, haal ons uit deze stad van onderdrukkers…'” Qur’an 4:75

Tafāsīr van onder meer Ibn Kathīr en al-Qurṭubī benadrukken dat deze oproep impliceert dat moslims verantwoordelijkheid dragen voor het verdedigen van rechtvaardigheid en gerechtigheid.

In een andere passage:

كُنتُمْ خَيْرَ أُمَّةٍ أُخْرِجَتْ لِلنَّاسِ تَأْمُرُونَ بِٱلْمَعْرُوفِ وَتَنْهَوْنَ عَنِ ٱلْمُنكَرِ وَتُؤْمِنُونَ بِٱللَّهِ ۗ وَلَوْ ءَامَنَ أَهْلُ ٱلْكِتَـٰبِ لَكَانَ خَيْرًۭا لَّهُم ۚ مِّنْهُمُ ٱلْمُؤْمِنُونَ وَأَكْثَرُهُمُ ٱلْفَـٰسِقُونَ ١١٠

“Jullie zijn de beste gemeenschap die voor de mensheid is voortgebracht: jullie gebieden het goede en verbieden het slechte.”
Qur’an 3:110

Hieruit blijkt dat publieke actie onder het gebod valt van al-amr bi al-maʿrūf wa al-nahy ʿan al-munkar.

  1. De Sunnah en Sociaal Engagement

De Profeet ﷺ heeft actief deelgenomen aan een pact vóór de openbaring, bekend als Ḥilf al-Fuḍūl, dat gericht was op het beschermen van zwakken tegen onrecht. Hij verklaarde hierover:

“Als ik vandaag opnieuw zou worden uitgenodigd tot zo’n pact, dan zou ik eraan deelnemen.”
(al-Bayhaqī, met betrouwbare keten)

Ook de hadith in Ṣaḥīḥ al-Bukhārī luidt:

“Help je broeder, of hij nu onderdrukker is of onderdrukt wordt.”

Toen men vroeg hoe men een onderdrukker kan helpen, antwoordde de Profeet ﷺ:

“Door hem te stoppen met zijn onrecht.”

Deze overleveringen bevestigen dat het actief ingrijpen tegen onrecht, individueel of collectief, geen religieuze innovatie is, maar een manifestatie van de Islamitische ethiek.

  1. Maṣlaḥah en al-ʿUrf

Binnen de uṣūl al-fiqh wordt de notie van maṣlaḥah mursalah gehanteerd, vooral door Imām al-ʿIzz ibn ʿAbd al-Salām en Imām al-Qarāfī. Dit principe staat toe dat handelingen die niet specifiek genoemd worden in de Qur’an of Sunnah, maar wel een duidelijk maatschappelijk nut hebben en geen sharīʿah-beginsel overtreden, toegestaan of zelfs verplicht kunnen zijn.

Daarnaast erkent het rechtssysteem het belang van gewoonte (ʿurf) en context (fiqh al-wāqiʿ). In een samenleving waarin democratische middelen zoals betogingen wettelijk toegestaan zijn, kan het als wasīlah (middel) worden aangemerkt tot het vervullen van een verplicht religieus doel, zoals het verdedigen van de ummah of het onder de aandacht brengen van onrecht.

 

  1. Voorwaarden en beperkingen

Demonstraties worden pas problematisch vanuit Sharīʿah-oogpunt wanneer ze gepaard gaan met:

  • (Fysiek) geweld of verderf (fitnah)
  • Gemengde geslachten zonder gedragsregels
  • Slogans of symboliek die in strijd zijn met Islam
  • Intentie om gezien te worden i.p.v. het zoeken van Allah’s tevredenheid

Wanneer deze grenzen bewaakt worden, en de actie plaatsvindt binnen de kaders van fatsoen, orde en doelgerichtheid, dan is er geen grond om het als religieuze innovatie te bestempelen.

 

Tot slot

Het aanwijzen van demonstraties als Bidʿah is theologisch en juridisch niet houdbaar wanneer men de oorsprong en aard van Bidʿah correct definieert volgens Uṣūl al-Fiqh. Demonstraties zijn geen ʿibādah, maar een middel dat beoordeeld moet worden op basis van intentie, inhoud, context en uitwerking.

Er bestaat ruimte voor legitiem verschil van mening (ikhtilāf muʿtabar) onder de geleerden. Maar wat niet geoorloofd is, is om met stelligheid uitspraken te doen over de geldigheid van een maatschappelijk instrument, zonder het doornemen van de relevante sharīʿah-principes, precedenten in de Sunnah, en contemporaine realiteit.

Het is daarom essentieel om bij maatschappelijke kwesties zoals deze, terug te keren naar de fundamentele bronnen van de dīn, met begrip voor context en doelstellingen, in plaats van zwart-wit oordelen te vellen die verdeeldheid kunnen veroorzaken.

 


Array
To top